Twee honden
Als twee honden vechten om een been, loopt het derde ermee heen. Zo luidt het spreekwoord. Maar in de Parklaan 42 is er geen derde hond. Bas en Doris moeten enkel elkaar delen, en dat lukt prima.
Ze hebben elk hun eigen raam. Al sinds ze enkele weken oud waren, koos Bas het rechterraam en Doris het linker. Vandaar kijken ze uit op de brede straat waar vogels tussen de platanen scheren.
Ze liggen graag in de zon en blaffen naar alles wat beweegt: vogels, voorbijgangers, bladeren die nét iets te uitdagend doen. Hun wandeling door het Citadelpark is het andere vaste hoogtepunt van hun dag. Ze zijn al hun hele leven samen en hebben nog nooit ruzie gehad.
Hun eten krijgen ze altijd op tijd, in aparte bakjes. Behalve op speciale dagen, wanneer ze verwend worden en zelfs dat moeiteloos onder elkaar verdelen.
Op een middag passeert er een hond die opvallend op hen lijkt: wit, korte snuit, opspringende staart. Bas en Doris beginnen tegelijk te blaffen, ongewoon luid. De passerende hond schrikt. De twee kijken elkaar verbaasd aan.
De vrouw die hem uitlaat, staart naar de ramen.
“Hoe kan het dat die twee precies op Harold lijken? En dan nog eens twee!”
Ze belt aan.
De eigenaar opent.
“Harold begon ineens te blaffen,” zegt de vrouw. “En ik… ik kon mijn ogen niet geloven. Uw honden lijken exact op de mijne.”
“Ja, bijzonder,” zegt de man. “Al kunnen ze onmogelijk uit hetzelfde nest komen. Bas en Doris zijn namelijk… allebei enig kind.”
De vrouw fronst.
“Dat is biologisch vrij ingewikkeld.”
“Het leven zit vol verrassingen. Wilt u misschien even binnenkomen? Ik zette net koffie.”
“Oh, dat hoeft echt niet.”
“Geen moeite.”
“Ik was eigenlijk aan het wandelen. Ik moet nog een artikel afwerken.”
“Waarover?”
“Schoonheidsproducten voor katten.”
“Voor katten? En u wandelt met een hond?”
“Ik bén geen kattenmens. Maar niet verder vertellen.”
“Uiteraard niet. Kom toch even binnen.”
“Vindt u niet dat u nogal aandringt?”
“Dat kan. Excuses. Maar ik vind u knap en… dacht dat ik u misschien zou kunnen verleiden tot een zoen.”
“Een zoen? In uw huis? Ik ken u niet eens. Hoe weet ik dat u me niet wil ontvoeren, of erger, in stukken snijden en aan uw honden voeren? Ik zie de bloeddorst in hun ogen wel.”
“Echt waar? Misschien herkent u die van uw eigen hond?”
“Dat kan… maar daar wil ik het níet over hebben.”
“Wat moet ik doen om uw vertrouwen te winnen?”
“Breng eerst uw honden. Laat ze Harold ontmoeten. Als ik ze alledrie kan vasthouden, denk ik erover na.”
“Prima. Wacht hier.”
Even later komt hij terug met Bas en Doris aan de leiband. De honden stormen vrolijk naar Harold.
“Ze lijken elkaar graag te hebben,” zegt de vrouw. “Ik ben trouwens Marieke.”
“Ronald. Komt u toch binnen.”
Het interieur is verrassend gewoon.
“Koffie of thee?”
“Graag Kamille.”
“Dat heb ik niet. Kruidenthee?”
“Nee.”
“Rozebottel?”
“Nee.”
“Wat dan wél?”
“Brandnetel.”
“Dat heb ik.”
Ze praten wat. Dan zegt Ronald:
“Wil je mijn collectie zien?”
“Hou je dan nog íets over?”
“De hoofden wel.”
“Oh.”
Hij leidt haar naar een kamer waar tientallen hoofden aan de muur hangen.
“Koest,” zegt Ronald tegen de blaffende honden.
Marieke klemt de leibanden stevig vast.
“Nou… ik weet niet wat ik hiervan moet vinden,” zegt ze.
“Het is uit de hand gelopen,” zegt Ronald. “Neem deze.”
Hij wijst naar het hoofd van een stoffige oude man.
“Die sliep hier in de jaren negentig altijd op een bankje in het Citadelpark.”
“En die hebt u zomaar… meegenomen?”
“Niemand stelde ooit vragen.”
“Bewaart u ze allemaal?”
“Niet allemaal. In het begin voerde ik er nog wel eens één aan de honden, maar dat gaf spijt. Je wilt kunnen terugdenken. Jij niet?”
“Nee. Ik leef in het moment. Terugdenken geeft me schuldgevoelens.”
“Die horen erbij. Je kan ze beter laten bestaan.”
“En u voelt zich óók schuldig?”
“Natuurlijk. Veel therapie gehad. Maar vertel eens: wat wilde u eigenlijk schrijven?”
“Oh, ik heb een schoonmaaksalon,” zegt Marieke. “Af en toe schrijf ik een artikel om klanten te lokken.
Ik probeer hen te overtuigen dat het loont om in het uiterlijk van hun kat te investeren.
Wie een kat heeft, kijkt er toch veel naar uiteindelijk. Een klein beetje extra schoonheid kan al veel doen.”
“Zo had ik het nog niet bekeken.”
“Niemand. Maar sommige mensen kan ik overtuigen. Dan komen ze langs, en heeft Harold weer even een speelkameraadje.” “Boeiend.”
“Boeiend,” zegt Ronald, waarna een stilte valt.
“Ik moet gaan,” zegt Marieke. “Het was… bijzonder u te ontmoeten.”
“Insgelijks.” Hij aarzelt. “Mag ik u dan toch vragen om een zoen? Een kleintje maar.”
Marieke slikt.
“Eerlijk? Ik zie u eerder vriendschappelijk. U bent niet… mijn type.”
Ronald knikt langzaam.
“Dank u om eerlijk te zijn,” zegt hij zacht.
Hij begeleidt haar naar de deur. De honden staan keurig naast hem, alsof er nooit iets mis was.
“Kom gerust nog eens langs,” zegt hij. “De honden zouden dat fijn vinden.”
“Wie weet.” zegt Marieke.
“Tot dan.” zegt Ronald.

